Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sca·pu·lier
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schouderkleed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord scapulier scapulieren
scapuliers
verkleinwoord scapuliertje scapuliertjes

Zelfstandig naamwoord

scapulier m / o [3]

  1. (religie) (kleding) een schouderkleed, door leden van de oudere religieuze orden op borst en rug over het habijt gedragen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

34 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen