[1] sasdeur
  • sas·deur
enkelvoud meervoud
naamwoord sasdeur sasdeuren
verkleinwoord

de sasdeurv / m

  1. sluisdeur
    • In ieder geval kon het sas, nadat met vereende krachten een nieuwe beugel aan de sasdeur was bevestigd, reeds in de namiddag weer worden gebruikt. [2]
  2. afsluitbare veiligheidsdeur
    • Toen de bediende hem informeerde dat het kantoor ging sluiten, werd hij overvallen door de man op de drempel en de man die het lotje kocht. Ze grepen hem bij de nek en duwden hem naar binnen. De man van het lotje duwde een pistool tegen het hoofd van de bediende en dwong hem de sasdeur te openen. [3] 
    • Het verdwijnen van fysieke barrières zoals veiligheidsglas en sasdeuren zou vooral oudere mannen op ondeugende gedachten brengen. "We merken een opvallende nood aan fysiek contact bij de klanten. Sommige oudere cliënten maken te graag van de gelegenheid gebruik om onze hostesses te kussen." [4] 
    • Bovenop de inzet van militairen heeft de regering-Michel nog eens vier miljoen euro vrijgemaakt voor extra technische beveiliging, zoals kogelvrij glas en sasdeuren. Eens die investeringen zijn uitgevoerd, kan de inzet van manschappen misschien wat naar omlaag. [5] 
16 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[6]