1. Een bord saoto met kip.
  • sa·o·to
enkelvoud meervoud
naamwoord saoto saoto's
verkleinwoord - -

de saotom

  1. (kookkunst) (Suriname) pittig gekruide vleessoep
    • We zeiden dat als zijn vader uit Suriname kwam, hij ook een Surinamer was. Dat had nog nooit iemand tegen hem gezegd, zei Nick, en al helemaal niet met zoveel stelligheid. Hij had nooit saoto gegeten, dacht dat een mattenklopper een uit de mode geraakt handapparaat was en sprak minder Surinaams dan de gemiddelde Marokkaan. [2]
9 % van de Nederlanders;
8 % van de Vlamingen.[3]