• sa·neer·der
enkelvoud meervoud
naamwoord saneerder saneerders
verkleinwoord

de saneerderm

  1. iemand die door wegruimen van overbodige zaken iets weer gezond- en schoonmaakt
    • Gecertificeerd (asbest)saneerder Dusseldorp voert de sanering uit in opdracht van de gemeente. De klus gebeurt onder toezicht van Bilfinger Tebodin. Zodra het terrein schoon is opgeleverd, wordt in opdracht van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) begonnen met het bouw- en woonrijp maken van het azc-terrein. Dat gebeurt in april en mei. [1] 
  2. iemand die door overbodige onderdelen af te stoten of te sluiten een bedrijf of organisatie beter laat functioneren
    • Het bestuur en de raad van toezicht van de Zonnehuizen zijn inmiddels opgestapt. Laurey is aangesteld als saneerder. Die rol vervulde hij eerder bij thuiszorginstelling Meavita die in 2009 failliet ging. Bij de doorstart gingen daar honderden banen verloren. Aan die doorstart droeg de premiebetaler 37 miljoen euro bij. [2] 
    • Het Openbaar Ministerie (OM) verdenkt het tweetal van omkoping in georganiseerd verband, oplichting en witwassen bij SNS Property Finance. Buck G. werd eerder als saneerder bij de noodlijdende vastgoedtak aangesteld. [3] 
89 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]