opruimer
- op·rui·mer
- Naamwoord van handeling van opruimen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opruimer | opruimers |
verkleinwoord |
de opruimer m
- iemand die iets schoonmaakt door ongewenste materialen of personen te verwijderen
- Maar deze actie laat zien dat we er bovenop zitten”, zegt hij terwijl hij toeziet hoe grote pallets met vloeistof in een vrachtwagen wordt gereden door de opruimers van het team LFO Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmanteling. Zij moeten zorgen voor het veilig wegvoeren van levensgevaarlijke chemicalien.[2]
- Begin mei werd Hans van Breukelen ontmaskerd in de bondscoachsoap. Lees hier het verhaal dat Valentijn Driessen toen schreef. "Achter zijn wollige, zweverige taalgebruik gaat naast een kille opruimer een meedogenloze man schuil, die mensen tegen elkaar uitspeelt en een intrigant is: doortrapt en geslepen."[3]
- boor die een gat wijder maakt
- Het woord opruimer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opruimer" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf ILAN SLUIS 07 nov. 2017 Tientallen invallen tegen drugs in zuiden: vijf mannen vast
- ↑ de Telegraaf VALENTIJN DRIESSEN 03 mei 2017 Van Breukelen: een wolf in schaapskleren
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be