[2] boor die een gat ruimer maakt
  • op·rui·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord opruimer opruimers
verkleinwoord

de opruimerm

  1. iemand die iets schoonmaakt door ongewenste materialen of personen te verwijderen
    • Maar deze actie laat zien dat we er bovenop zitten”, zegt hij terwijl hij toeziet hoe grote pallets met vloeistof in een vrachtwagen wordt gereden door de opruimers van het team LFO Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmanteling. Zij moeten zorgen voor het veilig wegvoeren van levensgevaarlijke chemicalien.[2] 
    • Begin mei werd Hans van Breukelen ontmaskerd in de bondscoachsoap. Lees hier het verhaal dat Valentijn Driessen toen schreef. "Achter zijn wollige, zweverige taalgebruik gaat naast een kille opruimer een meedogenloze man schuil, die mensen tegen elkaar uitspeelt en een intrigant is: doortrapt en geslepen."[3] 
  2. boor die een gat wijder maakt
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]