Nederlands

 
1. Beeldmerk van de Salesianen.
Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·le·si·aan
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord salesiaan salesianen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de salesiaanm

  1. (religie) lid van de religieuze congregatie Salesianen van Don Bosco die zich vooral bezighoudt met de opvoeding van kinderen
     In de nacht van dinsdag op woensdag, kort na de aardbeving, slaagde de Raalter pater Salesiaan er voor het eerst in om zelf te bellen met het thuisfront, via zijn broer Herman Boksebeld.[1]
     Simonis spreekt in een reactie over „ontzettend ongelukkige toestanden”. Volgens de kardinaal is hij destijds niet door de leiding van de congregatie van salesianen van Don Bosco gewaarschuwd voor de man: „Als ik dit geweten had, had ik de man niet geïnstalleerd.”[2]

Gangbaarheid

32 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Pater uit Raalte schetst beeld van nachtmerrie Haïti” (16-01-2010), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Roel Lutkenhaus
    “Misbruiker van jongens aangesteld in Oldenzaal” (15-04-2010), Tubantia
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be