Nederlands

 
1. roodoog konijn
 
2. roodoog
Uitspraak
Woordafbreking
  • rood·oog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roodoog roodogen
verkleinwoord roodoogje roodoogjes

Zelfstandig naamwoord

het roodoogo

  1. iets of iemand met een rood gekleurd oog
     Al die cavia's levert echter ook wat op: titels! De Rijssenaren winnen de ene na de andere prijs op nationale en Europese kampioenschappen. "Dit is Bokito", showt Lotte haar rexcavia. "Hij was goed voor goud op het NK." Tweelingzus Lisa heeft Suzie op haar arm. Ze heeft opmerkelijk felrode ogen. "Het is een goud-roodoog, gladharig. Ze werd tweede op het NK", vertelt ze trots.[2]
  2. (straalvinnigen) bepaald soort vis Cyprinus alburnus  
Synoniemen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Jelle Boesveld
    “Welkom bij de 'Beltmannetjes' in Rijssen: een gezin met 90 cavia's” (27-10-2017), Tubantia
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be