roodoog
- rood·oog
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roodoog | roodogen |
verkleinwoord | roodoogje | roodoogjes |
het roodoog o
- iets of iemand met een rood gekleurd oog
- ▸ Al die cavia's levert echter ook wat op: titels! De Rijssenaren winnen de ene na de andere prijs op nationale en Europese kampioenschappen. "Dit is Bokito", showt Lotte haar rexcavia. "Hij was goed voor goud op het NK." Tweelingzus Lisa heeft Suzie op haar arm. Ze heeft opmerkelijk felrode ogen. "Het is een goud-roodoog, gladharig. Ze werd tweede op het NK", vertelt ze trots.[2]
- (straalvinnigen) bepaald soort vis Cyprinus alburnus
- [2] alver
- Het woord 'roodoog' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "roodoog" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Jelle Boesveld“Welkom bij de 'Beltmannetjes' in Rijssen: een gezin met 90 cavia's” (27-10-2017), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be