• ri·tu·aal
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voorschrift voor een kerkelijke handeling, boek met teksten voor het toedienen van sacramenten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1822 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord rituaal ritualen
verkleinwoord - -

het rituaalo

  1. ritueel
  2. (religie) liturgisch boek met teksten en ceremoniën voor gewijde handelingen
37 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[4]