Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rij·dend

Werkwoord

vervoeging van: rijden
verbogen vorm: rijdende

rijdend

  1. onvoltooid deelwoord van rijden
Hyponiemen
stellend
onverbogen rijdend
verbogen rijdende
partitief rijdends

Bijvoeglijk naamwoord

rijdend

  1. als iets of iemand aan het rijden is
    • De rijdende rechter houdt zitting bij de mensen en niet in een rechtszaal. 

Gangbaarheid