rigna
- rig·na
- Ontleend aan het Oudnoordse werkwoord regna
Verwant met:
Naar frequentie | 7070 |
---|
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord (supinum) | |
3e pers enk. | 1e pers mv. | ||
rigna | rigndi | rigndi | rignt |
volledig |
rigna
- onpersoonlijk, (meteorologie) regenen
- «Allan síðari hluta dagsins rigndi óaflátanlega.»
- Het hele latere deel van de dag regende het onophoudelijk.
- «Allan síðari hluta dagsins rigndi óaflátanlega.»
rigna + datief
- (figuurlijk) regenen (bijv.: Het regende verwijten.)
- «Glerbrotum rigndi á gangstéttina.»
- Glasscherven regenden op de stoep.
- «Glerbrotum rigndi á gangstéttina.»