richtig
- rich·tig
- uit het Duits [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | richtig | richtiger | richtigst |
verbogen | richtige | richtigere | richtigste |
partitief | richtigs | richtigers | - |
richtig [2]
- helemaal goed; zoals het hoort
- nauwkeurig, precies, juist, klopt, okay
- Het woord richtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "richtig" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ richtig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be