Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reu·ke·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van reuk met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen reukeloos reukelozer reukeloost
verbogen reukeloze reukelozere reukelooste
partitief reukeloos reukelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

reukeloos

  1. zonder geur
    • De schimmelkaas was reukeloos gemaakt. 
  2. niet kunnen ruiken
    • Door de verkoudheid was de wijnproever reukeloos. 
Synoniemen

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be