residu
- re·si·du
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overblijfsel’ voor het eerst aangetroffen in 1488 [1]
- afgeleid van het Franse résidu of daarvoor van het Latijnse residuum (rest) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | residu | residu's residuen |
verkleinwoord | residuutje | residuutjes |
- wat na een bepaalde bewerking overblijft
- Het woord residu staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "residu" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "residu" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ residu op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be