Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·por·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘verslaggever’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord reporter reporters
verkleinwoord reportertje reportertjes

Zelfstandig naamwoord

de reporterm

  1. (beroep) (media) iemand die in de media verslag doet van een onderwerp.
    • De reporter vertelde voor de camera wat er gebeurd was. 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen