rennende marmot in een tredmolen
  • ren·nend
vervoeging van: rennen
verbogen vorm: rennende

rennend

  1. onvoltooid deelwoord van rennen
    • Eerder hield de politie al een 30-jarige Nieuw-Amsterdammer aan op verdenking van betrokkenheid. De overvaller dacht kort nadat de winkel open ging zijn slag te kunnen slaan. Hij bedreigde het personeel met een mes en riep dat hij geld wilde. Waarschijnlijk ging het de man allemaal niet snel genoeg, want niet lang na binnenkomst ging hij er rennend vandoor. [1] 
stellend
onverbogen rennend
verbogen rennende
partitief rennends

rennend

  1. snel voortbewegend, haastig
    • De 35-jarige Pool die in de zomer van 2015 in IJmuiden vrouwen belaagde en bekend werd als 'de rennende rukker', heeft van de rechtbank in Haarlem conform de eis twee maanden voorwaardelijke celstraf gekregen. [2] 
    • Het winnende beeld toont de rennende 28-jarige José Víctor Salazar Balza met een masker op zijn gezicht. De foto is gemaakt op 3 mei 2017 tijdens confrontaties met de politie. De man vloog in brand toen een gastank van een motor explodeerde. Hij heeft het incident overleefd, maar liep eerste- en tweedegraads brandwonden op. [3]