relict
- re·lict
- Leenwoord uit Duits Relikt, voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
- Duits Relikt van het Latijnse relictum [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | relict | relicten |
verkleinwoord | - | - |
- overblijfsel uit vroegere tijd, nagelaten zaak, voorwerp etc. van de overledene
- (taalkunde) een vaak nog gangbaar, maar weinig verbreid taalverschijnsel dat in een oudere taalfase veel vaker voorkwam
- (biologie) (ecologie) soort die ooit talrijk was of een groot verspreidingsgebied had, maar later gekenmerkt wordt door isolatie of een versnipperd of beperkt leefgebied
- relicta "weduwe, nabestaande"
- Het woord relict staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "relict" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "relict" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ relict op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be