relativiteit
- re·la·ti·vi·teit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘betrekkelijkheid’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- Afgeleid van relatief met het achtervoegsel -iteit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | relativiteit | relativiteiten |
verkleinwoord | - | - |
de relativiteit v
- beperkte geldigheid of waarde
- (natuurkunde) het alleen bestaan ten opzichte van iets anders
- (juridisch) het gebonden zijn aan zekere relaties
1.
- Het woord relativiteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "relativiteit" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "relativiteit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be