reisnecessaire
  • reis·ne·ces·sai·re
enkelvoud meervoud
naamwoord reisnecessaire reisnecessaires
verkleinwoord

de reisnecessairem

  1. tas waarin zaken bewaart kunnen worden die men op reis nodig heeft voor de persoonlijke verzorging
     In de kamer lagen alleen nog spullen die vorst Andrej altijd bij zich droeg: een reisnecessaire, een grote zilveren cassette met couverts, twee Turkse pistolen en een sabel, een geschenk van zijn vader, die hij had meegebracht uit de buurt van Otsjakov.[2]
     Expert Joseph Estié krijgt een heel schattige reisnecessaire op zijn tafel. Dat is een antieken doosje en wanneer je die opendoet komen de volgende dingen tevoorschijn: een flaconnetje parfum uit, een oorlepeltje, een mesje om briefjes te openen, een schaar, een balboekje en een potlood. Dat nam je vroeger mee op reis.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Suzanna Timmer
    “Frits Sissing verklapt het geheim van Tussen Kunst & Kitsch” (13-09-2017), Tubantia