• rei·ni·gings·bad
enkelvoud meervoud
naamwoord reinigingsbad reinigingsbaden
verkleinwoord reinigingsbadje reinigingsbadjes

het reinigingsbado [1]

  1. (religie) een bad waarin men zich (ritueel) kan wassen
     Aan de Jodenstraat van Recife bouwden de Amsterdamse joden de synagoge Zur Israel, oftewel Rots van Israël. De synagoge had een mikwe - een ritueel reinigingsbad - en een school.[2]
  2. (figuurlijk) plaats waar men zich niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk kan reinigen
     De geur van groene zeep, het geknetter van het verse en harsrijke brandhout in de speksteenkachel en het vliesje ijs op de pis waren dus een reinigingsbad voor zijn ziel, een verheven herinnering aan hoeveel hij aan God te danken had.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Mariëlle Hageman
    “Amsterdammer Da Fonseca was de eerste rabbijn van de Nieuwe Wereld” (22 maart 2015), Het Parool
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142