regeringsvliegtuig

  • re·ge·rings·vlieg·tuig
enkelvoud meervoud
naamwoord regeringsvliegtuig regeringsvliegtuigen
verkleinwoord regeringsvliegtuigje regeringsvliegtuigjes

het regeringsvliegtuigo

  1. vliegtuig dat gebruikt wordt voor reizen van regeringsfunctionarissen
     Het vertrek van het regeringsvliegtuig PH-GOV werd vanmiddag vanaf een spottersplek gefilmd:[1]
     Het Koninklijk Huis mag volgend jaar meer kosten maken voor vliegreizen. De begroting stijgt met 50.000 euro tot 860.000 euro voor het gebruik van het regeringsvliegtuig, civiele vliegtuigen en helikopters.[2]
  1.   Weblink bron “Griekenland-vakantie koning verrast kabinet, onbegrip in Den Haag” (Vrijdag 16 oktober 2020), NOS
  2.   Weblink bron “Hogere salarissen en onderhoudskosten voor Koninklijk Huis” (Dinsdag 15 september 2020), NOS