reciteren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- re·ci·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voordragen’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- afgeleid van het Franse réciter (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
reciteren |
reciteerde |
gereciteerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
reciteren
- overgankelijk een stuk voordragen of opzeggen
- Dit werd gevolgd door een kort programma verzorgd door de kinderen, waarin zij gedichten reciteerden, liedjes zongen en dansten.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord reciteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reciteren" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "reciteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ reciteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be