reciteerde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: reciteerde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- re·ci·teer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
reciteren |
reciteerde
- enkelvoud verleden tijd van reciteren
- Ik reciteerde.
- Jij reciteerde.
- Hij, zij, het reciteerde.
- Ik reciteerde.