• recht·brei·en

rechtbreien

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rechtbreien
breide recht
rechtgebreid
zwak -d volledig
  1. iets wat verkeerd gegaan is (op een slinkse manier) corrigeren
     'Dan bedoel ik natuurlijk dat er al iemand in de buurt was die hielp,' zei ze snel om haar vreemde reactie enigszins recht te breien .[1]
     De Graaff stelde dat hij toen overtuigd was dat hij de formule had uitgesproken. De toenmalige doodslagverdachte gelooft dat de rechter heus wel wist dat hij een fout aan het rechtbreien was, waarschijnlijk uit angst voor gezichtsverlies.[2]
  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  2.   Weblink bron “Rechter vrijgesproken van vervalsing” (19-12-2012), Reformatorisch Dagblad