receptionist
- re·cep·ti·o·nist
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘iem. belast met de ontvangst van bezoekers’ voor het eerst aangetroffen in 1956 [1]
- afgeleid van het Engelse reception (ontvangst, receptie) met het achtervoegsel -ist
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | receptionist | receptionisten |
verkleinwoord | receptionistje | receptionistjes |
de receptionist m
- (beroep) een persoon werkzaam in een receptie
- De receptionist stond hem vriendelijk te woord.
1.
|
- Het woord receptionist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "receptionist" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "receptionist" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /rɪˈsepʃənɪst/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
receptionist | receptionists |
receptionist
- (beroep) (mannelijke vorm) receptionist.
- «Full-time receptionist position is available in our busy practice.»
- Een positie als receptionist in voltijd is beschikbaar in ons drukke praktijk.
- «Full-time receptionist position is available in our busy practice.»
- (beroep) (vrouwelijke vorm) receptioniste.