• re·bel·le·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rebelleren
rebelleerde
gerebelleerd
zwak -d volledig

rebelleren [2]

  1. inergatief (politiek) ~ tegen tegen het heersende gezag in opstand komen
    • In de provincie Donetsk rebelleerden opstandelingen tegen de Oekraïense regering. 
  2. inergatief overdrachtelijk ~ tegen zich persoonlijk afzetten tegen het ouderlijk -of ander- gezag
    • Er wordt vaak door de jeugd op allerlei wijze gerebelleerd. 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]


stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid
deelwoord
enkelvoud meervoud
rebelleren rebelleerde rebelleerden gherebelleert
 zwak  volledig   

rebelleren [1]

  1. rebelleren