Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·zend·snel
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen razendsnel
verbogen razendsnelle
partitief razendsnels

Bijvoeglijk naamwoord

razendsnel

  1. heel erg snel
     Ze liepen in een veel hoger tempo dan ik en hadden me razendsnel ingehaald.[2]
     Ik begon wat langere dagen te maken, vooral dankzij mijn ontmoeting met de razendsnelle Animal Style, een markante kerel uit Israël.[2]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen