• ras·pe·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rasperig rasperiger rasperigst
verbogen rasperige rasperigere rasperigste
partitief rasperigs rasperigers -

rasperig [1]

  1. van een stem dat deze rauw, ruw en schor klinkt
    • Van iemand met een zo rasperig, schor en knauwend geluid als Dylan kun je moeilijk zeggen dat hij goed bij stem was, maar hij was gisteren bij vlagen uitstekend verstaanbaar. Desalniettemin duurde het tot het refrein voor het publiek doorhad dat hij als toegift Blowin' in the wind zong. [2] 
    • Op de plaat doet die stem nogal eens denken aan Marvin Gaye, maar in de Heineken Music Hall gingen de gedachten eerder uit naar Otis Redding. Rasperig en mooi rauw klonk Nutini. [3] 
    • De stem van Lucinda Williams klinkt altijd al rauw en rasperig, maar in Drunken Angel deed ze er nog een schepje bovenop. [4] 
76 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[5]