• rap·so·de
enkelvoud meervoud
naamwoord rapsode rapsoden
verkleinwoord

de rapsodem

  1. (muziek) rondtrekkende zanger
    • 'Dossier H' van Kadare aan een filmregisseur; een geramsjt kleinood waarin twee Amerikanen in de jaren dertig met een reusachtige magnetofoon de bergen van Albanië intrekken om de stemmen van de laatste rapsoden vast te leggen en zo het raadsel van Homerus op te lossen. Aan Luc Pien als ode aan het epische dat verdwijnt en aan de vriendschap die eeuwig is. [3] 
    • Het is proza dat vanaf de eerste zin als een rapsode op je afkomt, een oud-Griekse troubadour, inderdaad, gewoon aan het met taal en verhalen overweldigen van zelfs het minst geïnteresseerde gehoor. [4] 
26 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[5]
  1. rapsode op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Standaard 22 DECEMBER 2006 Lieven De Cauter
  4. NRC Michaël Zeeman 26 oktober 2007
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be