• rap·pel·le·ren
  • uit het Frans afleiding van rappel

rappelleren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rappelleren
rappelleerde
gerappelleerd
zwak -d volledig
  1. sturen van een herinnering, waarschuwing of aanmaning
    • Mevrouw Van Dooren schakelt uiteindelijk de Veteranenombudsman in om haar te helpen. Wij sturen haar klacht door naar Defensie. Na een aantal keer rappelleren vindt er in januari 2015 dan toch een gesprek plaats tussen mevrouw Van Dooren en Defensie. Vervolgens laat het gespreksverslag weer lang op zich wachten. [2] 
  2. klagen
    • Delta en Eneco hebben gegokt en verloren. Werknemers die daar terecht boos over zijn moeten niet rappelleren bij kabinet of Kamer. Zij moeten bij hun provincie- en gemeentehuizen zijn, waar politici als aandeelhouders de dwaling begingen. [3] 
75 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]