rantsoen
- rant·soen
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘portie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1598 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rantsoen | rantsoenen |
verkleinwoord | rantsoentje | rantsoentjes |
het rantsoen o
- beperkte dagelijks verstrekte hoeveelheid voedsel en andere primaire levensbenodigdheden
- losprijs
- op rantsoen zijn
in een bepaalde maar beperkte hoeveelheid verstrekt krijgen
- ∗ Vermoedelijk waren de mooie vloerkleden ook gewassen met groene zeep omdat andere soorten zeep en wasmiddel op rantsoen waren.[2]
1. beperkte dagelijks verstrekte hoeveelheid voedsel en andere primaire levensbenodigdheden
- Het woord rantsoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rantsoen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rantsoen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be