• ran·ger
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord ranger rangers
verkleinwoord

de rangerm

  1. beheerder van een wildpark
     Parkmanager de Wildt van de Beekse Bergen legt uit wat de procedures zijn en hoe bezoekers worden gewaarschuwd die het safaripark ingaan met de auto. En ranger Leinenga neemt een cameraploeg mee in het park.[1]
     Global Witness licht ook het Roemeense slachtoffer Liviu Pop eruit. De ranger werd doodgeschoten nadat hij zich had ingezet voor de bescherming van bossen. In het land worden die massaal gekapt door criminele bendes, zegt de ngo.[2]
  1.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “'Cheeta's in safaripark hadden het waarschijnlijk gemunt op kind'” (Vrijdag 11 mei 2018, 13:44), NOS
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “'Recordaantal moorden op milieuactivisten'” (Woensdag 29 juli 2020, 02:42), NOS


stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ranger
rangeais
rangé
eerste groep volledig

ranger

  1. opruimen