rafelen
- ra·fe·len
rafelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rafelen |
rafelde |
gerafeld |
zwak -d | volledig |
- van een geweven stof of touw dat deze vanaf de rand of uiteinde uit elkaar valt
- En de Bravo ontbrandt in volle glorie bij een adembenemende lichtshow, die rechtstreeks lijkt te worden aangestuurd door de Weval-synths. Bij plotseling best hard scheurende bassynthesizers rafelen de spiraalvormige blauwe lichtbanen langzaam uiteen, en vallen vijfduizend Bravobekkies open. [2]
- (figuurlijk) dat iets van mindere kwaliteit begint te worden, dat iets aan het slijten is
- Verfrissend was het in elk geval. En ontluisterend tegelijk, want een rondje mee als sidekick van Pierre Wind leerde dat Proef-Eet ook na 28 edities nog altijd een voor het publiek aantrekkelijk evenement is, maar dat het aan de randen gaat rafelen. De inspanningen van de organisatoren om het culinaire evenement professioneler te maken, worden door de deelnemende horecazaken zelf teniet gedaan. De goede overigens niet te na gesproken. [3]
- [1] pluizen
1. van een geweven stof of touw dat deze vanaf de rand of uiteinde uit elkaar valt
- Het woord rafelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rafelen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ rafelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Volkskrant Robert van Gijssel 21 augustus 2016
- ↑ Tubantia 02-september-09-2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be