Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • røs·leg
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse bijvoeglijke naamwoord hrœ́sniligr (= grootsprakerig, opschepperig, pocherig) met het achtervoegsel -leg

Bijvoeglijk naamwoord

røsleg

  1. flink, fors, statig, stevig
    «Ein røsleg mann kom mot han, helste vennleg og spurde om siste nytt.»
    Een stevige man kwam naar hem toe, groette vriendelijk en vroeg naar het laatste nieuws.
Verbuiging
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud røsleg røslegare røslegast
o enkelvoud røsleg
meervoud røslege
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
røslege røslegare røslegaste
Schrijfwijzen
Synoniemen
Typische woordcombinaties
  • ein røsleg kar
een stevige kerel