• råg
  • Afkomstig van de Oudzweedse woorden 'rogher' en 'rugher'
Naar frequentie 37894
[1] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   råg     rågen     - - -     - - -  
genitief   rågs     rågens     - - -     - - -  
[2-3] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   råg     rågen     rågar     rågarna  
genitief   rågs     rågens     rågars     rågarnas  

råg, g

  1. geen meervoud, (plantkunde) Secale cereale  , rogge
    «Råg är en av ett antal arter som växer vilda i centrala och östra Turkiet och intilliggande områden.»
    Rogge is een van een aantal soorten die in het wild groeien in Midden- en Oost-Turkije en aangrenzende gebieden.
  2. (voeding) granen van de soort Secale cerealee, voornamelijk gebruikt voor de productie van meel
    «Brödet var köpt, och bestod av lite olika varianter på råg och vete.»
    Het brood werd gekocht en bestond uit een paar verschillende soorten rogge en tarwe.
  3. (drinken) granen van de soort Secale cereale, voornamelijk gebruikt voor de productie van whisky
    «Rågwhiskey (Rye Whiskey) görs enligt lag i USA på minst 51 procent råg och resten majs.»
    Roggewhisky (Rye Whisky) wordt volgens de Amerikaanse wet gemaakt op ten minste 51 procent rogge en de rest van maïs.
  4. (veeteelt) granen van de soort Secale cereale, voornamelijk gebruikt voor de productie van diervoeder
    «Korn och vete har en något högre energihalt än havre, råg och rågvete.»
    Gerst en tarwe hebben een iets hogere energie-inhoud dan haver, rogge en roggetarwe.
  • [1] ge någon råg i ryggen
    een steuntje in de rug geven (iemand morele steun geven) (letterlijk: iemand rogge in de rug geven)
  • [1] ha råg i ryggen
    ruggengraat tonen/hebben (laten merken dat je karakter hebt) (letterlijk: rogge in de rug hebben)