Nederlands

 
[2] protuberans
Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·tu·be·rans
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord protuberans protuberansen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de protuberansv / m

  1. uitsteeksel, iets dat uitpuilt van iets anders
  2. lange, grillig gevormde materiebrug in de atmosfeer van de zon
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

32 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen