promiscue
- pro·mis·cue
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘een vrij seksueel leven leidend’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1] [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | promiscue | promiscuer | promiscuest |
verbogen | promiscuere | promiscueste | |
partitief | promiscues | promiscuers | - |
promiscue [3]
- vrije seksuele omgang hebbend
- Het woord promiscue staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "promiscue" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "promiscue" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ promiscue op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be