Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·mis·cu·i·teit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord promiscuïteit -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de promiscuïteitv

  1. het promiscue zijn, volledig vrije seks met meerdere personen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen