productiecapaciteit

  • pro·duc·tie·ca·pa·ci·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord productiecapaciteit productiecapaciteiten
verkleinwoord

de productiecapaciteitv

  1. (industrie) de maximale hoeveelheid die men van een bepaald product kan maken; de maximale hoeveelheid die men van een dienst kan leveren
     De Europese Unie heeft half februari een speciaal programma opgericht dat de ontwikkeling van de nieuwe generatie vaccins moet stimuleren. Dit moet onder meer door snelle detectie van nieuwe varianten, het ondersteunen van bedrijven die vaccins aanpassen of nieuwe ontwikkelen en door de goedkeuring en het opschalen van de productiecapaciteit te vergemakkelijken.[2]
     De marine heeft daarom een schip met zuurstof naar de Amazone gestuurd, zegt Bessems. En de productiecapaciteit in zuurstoffabrieken bij steden als São Paolo is ook opgevoerd. "Die fabriek draait overuren. Want ze zijn hier nu vooral bang voor een derde golf, vooral in Manaus."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Deze vaccins moeten het wapen worden tegen het veranderende coronavirus” (Zondag 14 maart 2021, 14:58), NOS
  3.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Waarom zitten zoveel ziekenhuizen in India en Brazilië zonder zuurstof?” (Vrijdag 23 april 2021, 22:53), NOS