• pro·du·cen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
producen
producete
geproducet
zwak -t volledig

producen

  1. overgankelijk ervoor zorgen dat de culturele producten een vorm krijgen die economisch succesvol is
    1. (toneel) zakelijk leiding geven aan het maken van een theatervoorstelling of een reeks optredens
    2. (muziek) leding geven aan het maken van een muziekopname
      • Vanaf het moment dat ik begreep dat je kon leven van muziek maken, heb ik met niets anders rekeninggehouden. (…) Ik heb zoveel werk, ik denk wel honderd nummers. Ik wil gewoon dat het uitkomt. Ook met producen krijg ik steeds meer zelfvertrouwen. Ik schaam me niet meer voor wat ik maak. Dit is wat ik kan. [1]
    3. (filmkunst) zakelijk leiding geven aan een filmproductie
51 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]


vervoeging van
producir

producen

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van producir