• pro·ces·sie·dag
enkelvoud meervoud
naamwoord processiedag processiedagen
verkleinwoord - -

de processiedagm

  1. (religie) periodiek terugkerend tijdstip waarop heilige voorwerpen in een plechtige optocht worden rondgedragen
    • Dit is het processiespel dat men altijd te Middelburg speelt op de processiedag, drie weken na Pinksteren en elf dagen na Sacramentsdag. [1]
  2. (religie) feitelijke datum voor een plechtige optocht met heilige voorwerpen
    • In de Onze Lieve Vrouwekerk te Maastricht bezat men ‘in de oude tijd’ heel mooie en kostbare vaandels. Om die kerkschatten niet te bederven, vond op een processiedag toen het geweldig regende, de ommegang niet plaats. [2]