prikkelig
- prik·ke·lig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | prikkelig | prikkeliger | prikkeligst |
verbogen | prikkelige | prikkeligere | prikkeligste |
partitief | prikkeligs | prikkeligers | - |
prikkelig
- van een opmerking dat die storend is (N.B. een prikkelende opmerking stemt tot nadenken)
- De vervelend student wist prikkelige opmerkingen te maken over de kleding van de docente.
- dat iets kan prikken
- Een cactus is een prikkelige plant.
- Het woord 'prikkelig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.