• pries·ter·zoon
enkelvoud meervoud
naamwoord priesterzoon priesterzoons
priesterzonen
verkleinwoord - -

de priesterzoonm

  1. man, wiens vader de rituelen voor een religieuze gemeenschap uitvoerde
     Puur geschiedenis, want over de waarheidsvraag van de Bijbelse boodschap kan en wil priesterzoon MacCulloch, zelf diaken in de Anglicaanse kerk, zich als historicus niet uitspreken.[1]
     Hij was een van de aanvoerders van de joodse opstand, gaf zich op een gegeven moment over aan generaal Vespasianus, voorspelde hem dat hij keizer zou worden en had zich al een heel aardige positie veroverd toen dat ook gebeurde. Hij bleef de rest van zijn leven in Rome, eerst begunstigd door keizer Vespasianus en later door diens zoon keizer Titus. Hij nam zelfs hun familienaam 'Flavius' aan. Zo veranderde de priesterzoon Jozef ben Matthias in de historicus Flavius Josephus.[2]
  2. (religie) (rooms-katholiek) mannelijk kind dat later een geestelijke wordt
     Tegelijkertijd kan de ‘schuldigheid’ van katholieke geestelijken die hun seksuele behoeften op kinderen uitleefden, enigszins gerelativeerd worden door de omstandigheden waarin zij vanaf hun twaalfde vanwege hun ‘roeping’ moesten leven. Die roeping werd vaak aangepraat, want uit die grote katholieke gezinnen moest toch minstens één priesterzoon voortkomen. Dat leidde tot 12-jarigen die naar het kleinseminarie werden gestuurd.[3]
  1.   Weblink bron
    Herman Amelink
    “Het christendom in één band” (2 april 2010) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Marjoleine de Vos
    “Krasser dan de bijbel; Gesprek met de vertalers van Josephus' Oude Geschiedenis van de Joden” (31 januari 1997) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Heleen Crul
    “Hypocriet zwijgen over priesterseks” (10 december 2011) op nrc.nl