Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pries·ter·zoons
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de priesterzoonsmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord priesterzoon
     Mère Hartzer zelf verplaatste haar residentie daarheen in 1906, zij was zeer verheugd te constateren, dat ook hier dezelfde goede geest gegroeid was als in de Franse huizen en hier heeft zij ook het geluk gekend haar twee priesterzoons tesamen [sic!] bij haar te zien: de oudste na een lang verblijf in de missie, de jongste, nadat hij de stichting van de Nederlandse provincie der Missionarissen van het H. Hart mede had voorbereid.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Geloven, J. van
    “Maria-oord : R.K. internaat voor schipperskinderen Hansweert (Zld.)” (ca. 1949), B. van Eerd, Tilburg, 13/14