• prie·gel·werk
enkelvoud meervoud
naamwoord priegelwerk priegelwerken
verkleinwoord priegelwerkje priegelwerkjes

het priegelwerko

  1. heel fijn en precies werk; iets wat door heel fijn met de handen te werken is gemaakt
     Die jacht op groot wild. dat met de kettingzaag uit het lijk snijden van die tanden. En dan, daar in Hongkong, het fijne priegelwerk. Kleine boortjes, mesjes, vijltjes. Loep in het oog geklemd. Prachtig.[2]
     De operatie duurde al met al drie kwartier. "Het was priegelwerk", zegt dierenarts Tristan Rich.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Hersenoperatie redt leven goudvis” (16-09-2014), NOS