Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·peu·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gepeuter
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gepeutero

  1. het voortdurend met zijn vingers of een klein voorwerp ergens aan morrelen of wroeten
    • Het tandenpoetsen is teder. Én uniek. Nooit eerder zagen biologen een chimpansee het lichaam van een overleden soortgenoot reinigen met een werktuig. Het gepeuter van Noel roept daarmee vragen op over het besef van dood en leven bij chimpansees en over de evolutionaire oorsprong van grafrituelen bij mensen.[1] 
    • Een uitvinder in Apeldoorn bedacht dat een inkeping in de beschuitrand het gepeuter zou opheffen. Hij wist zijn ‘randuitsparing’ te patenteren, hoewel het idee volgens deskundigen ‘voor de hand’ had gelegen omdat er al andere baksels met een dergelijke uitsparing bestonden, een middenuitsparing. Maar de rechter vond het inventief genoeg.[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. NRC Lucas Brouwers 14 maart 2017
  2. NRC Karel Knip 28 april 2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be