priegelen
- prie·ge·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
priegelen |
priegelde |
gepriegeld |
zwak -d | volledig |
priegelen
- Een heel moeilijk, fijn mechanisch werkje verrichten
- Hij priegelde net zo lang aan zijn horloge todat het weer liep.
- Het woord priegelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "priegelen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "priegelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ priegelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be