pralerig
- pra·le·rig
- naamwoord van handeling van pralen met het achtervoegsel -erig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | pralerig | praleriger | pralerigst |
verbogen | pralerige | pralerigere | pralerigste |
partitief | pralerigs | pralerigers | - |
pralerig [1]
- met veel uiterlijk vertoon
- Het woord pralerig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pralerig" herkend door:
51 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be