• prag·ma·tis·me
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘filosofische leer, zakelijke aanpak’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
  • afgeleid van praktijk
  • afgeleid van het Griekse pragma met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pragmatisme
verkleinwoord

het pragmatismeo [3]

  1. (filosofie) filosofie die alle kennis beoordeeld aan de hand van de bruikbaarheid in het dagelijkse leven; zakelijke manier van denken
    • Typisch Advocaat: geen grote risico's of hemelbestormende ideeën. Pragmatisme, resultaatgericht denken. [4] 
    • Ons pragmatisme heeft ons dus een vrije dag ‘gekost’. ,,Als je naar de rest van de wereld kijkt, heeft Nederland relatief weinig nationale feestdagen, zegt Wilthagen. ,,Maar daar staat tegenover dat we ook een stuk minder werken vergeleken met andere landen. Het is dus absoluut niet zo dat we weinig vrije tijd hebben. [5] 
    • Dit weekend speelde Ajax tegen Feyenoord zonder supporters in De Kuip. Ajax-supporters worden bij wedstrijden in Rotterdam uit De Kuip geweerd, en andersom. Deze behandeling, voortgekomen uit pragmatisme om incidenten tussen supporters van de beide clubs en vernielingen te voorkomen, zit de Rotterdamse burgemeester Achmed Aboutaleb niet lekker. [6] 
95 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[7]