• pos·tu·le·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zonder bewijs het bestaan aannemen’ voor het eerst aangetroffen in 1919 [1]
  • afgeleid van het Franse postuler (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
postuleren
postuleerde
gepostuleerd
zwak -d volledig

postuleren [3]

  1. overgankelijk zonder bewijs aannemen
    • Hij postuleerde de stelling van de leraar. 
  2. inergatief (religie) een aanvraag indienen om in een orde te worden opgenomen
73 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]