Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pos·tu·lant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord postulant postulanten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de postulantm

  1. (religie) kloosterling die de wens te kennen heeft gegeven in de orde te worden opgenomen, tijdens het postulaat
  2. dinger naar een ambt

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen